DSCADarmkanker

Identificeren van best practices in de colorectale oncologische zorg

Definitie van best practices

Het definiëren van best practices in de oncologische zorg is ingewikkeld. Ziekenhuizen kunnen verschillend presteren op verschillende uitkomstmaten en er kan variatie zijn door de jaren heen. We beschrijven verschillende methoden voor de selectie van een best practice in de darmkankerchirurgie.

1) Aparte uitkomstmaten

In de literatuur worden 766 uitkomstmaten beschreven die elk afzonderlijk iets zeggen over een deelaspect van de zorg.1 Figuur 1 toont een ziekenhuis dat, wanneer het beoordeeld zou worden op radicaliteit van de resectie, beter dan gemiddeld scoort. Tegelijkertijd is er in dit ziekenhuis significant meer postoperatieve sterfte dan gemiddeld. Om een goed beeld van de kwaliteit te krijgen zullen beide uitkomsten in combinatie met elkaar geïnterpreteerd moeten worden.

2) Gecombineerde uitkomstmaten

De gecombineerde uitkomstmaat Textbook outcome (TO) beschrijft het percentage patiënten, bij wie een radicale resectie heeft plaatsgevonden, zonder dat er een stoma is aangelegd en zonder dat er sprake was van een complicatie, een opnameduur van meer dan 14 dagen, een re-interventie of mortaliteit. Gemiddeld had 49% van de patiënten die een operatie ondergingen voor een coloncarcinoom een Textbook outcome.2

Failure to rescue

Het voorkomen van complicaties weerspiegelt goede kwaliteit, maar complicaties zijn nooit helemaal te voorkomen. Als er dan een complicatie optreedt, is het uiteraard van belang dat de complicatie tijdig herkend wordt en goed wordt behandeld (om erger te voorkomen). De uitkomstmaat failure to rescue (FTR) beschrijft het aantal mensen dat overlijdt aan een ernstige postoperatieve complicatie. Deze maat geeft aan in hoeverre een ziekenhuis in staat is een patiënt die een complicatie krijgt adequaat te behandelen.3

Samenvoegen van uitkomstmaten

Bij een groot deel van de patiënten bij wie de behandeling niet volgens TO verloopt, is een gecompliceerd beloop opgetreden (complicatie en opnameduur langer dan 14 dagen, re-interventie of mortaliteit). In figuur 2 is TO tegen FTR uitgezet. Rechtsonder in de figuur zijn de ziekenhuizen te identificeren bij wie een bovengemiddeld percentage patiënten tot een ideale uitkomst komt en tegelijk een ernstige complicatie ook adequaat kunnen behandelen (laag percentage FTR).

Opsplitsen van een gecombineerde uitkomstmaat

Tabel 1 laat zowel TO als de aparte uitkomstmaten waaruit TO is samengesteld zien. De ziekenhuizen zijn verdeeld in kwintielen op basis van hun score op deze uitkomstmaten. Het 1e kwintiel bevat de ziekenhuizen met de beste resultaten en het 5e kwintiel bevat de ziekenhuizen met de slechtste. De kleuren van de tabel corresponderen met de kwintielen van de uitkomsten. De ziekenhuizen staan gesorteerd op het resultaat van TO, enkel het eerste en het laatste kwintiel zijn echter weergegeven.

In de tabel is te zien dat binnen TO de resultaten op individuele uitkomstmaten per ziekenhuis kunnen variëren. Met deze weergave krijgen ziekenhuizen een beter inzicht in de punten die verbeterd kunnen worden om zo de gehele kwaliteit van zorg, gemeten met de samengestelde uitkomst, op een hoger niveau te brengen.

Discussie

Een enkele uitkomstmaat geeft vaak een duidelijk aanknopingspunt voor verbetering, het geeft echter weinig inzicht in de algehele kwaliteit die het ziekenhuis levert. Een gecombineerde maat zegt juist meer over de algehele kwaliteit van de darmkankerzorg in het ziekenhuis, maar lijdt tot verlies van informatie op de individuele uitkomstmaten. Daarnaast valt het te betwisten of elke individuele uitkomst binnen de gecombineerde maat eenzelfde weegfactor moet hebben. Bovenstaande methoden bieden verschillende mogelijkheden om kwaliteit van zorg te monitoren.

Statistische overwegingen
Bij het meten van uitkomstmaten speelt toevalsvariatie een rol. Op elke maat kan de uitkomst per jaar bij toeval hoger of lager uitvallen dan het gemiddelde. Dit is met name het geval bij ziekenhuizen met lage aantallen geopereerde patiënten. Tevens is de kans aanwezig dat een bepaald ziekenhuis per toeval goed scoort bij verschillende uitkomstmaten. De kans dat er sprake is van best practice is het grootst als een ziekenhuis op verschillende uitkomstmaten in het beste kwintiel terechtkomt.

Conclusie

Het combineren van verschillende uitkomstmaten is een middel om een breder beeld te krijgen van kwaliteit van zorg in een ziekenhuis. Door de uitkomstmaten zowel samengesteld als apart te vermelden kan nuance worden aangebracht en kunnen specifieke verbetertrajecten op onderdelen worden ingezet. Het is een voortdurende uitdaging om die combinatie van uitkomstmaten te vinden die (met de juiste interpretatie) het meest inzichtelijk zijn om een ziekenhuis op kwaliteit te kunnen beoordelen. Een perfect resultaat van de behandeling voor alle patiënten is helaas niet realistisch, maar het inzichtelijk maken van ‘de best mogelijke behandeling’ kan andere ziekenhuizen helpen om hun kwaliteit te verbeteren: het delen van best practices. Het blijft zoeken naar een uitkomstmaat of combinatie van uitkomstmaten die het best de kwaliteit van zorg inzichtelijk maken.

Ziekenhuizen die de colorectale zorg het meest verbeterden

Introductie

De DSCA toont jaarlijks resultaten van de registratie over het zorgproces voor patiënten met een primair colorectaal carcinoom. Verbeteringen zijn tot nu toe op nationaal niveau getoond. In dit hoofdstuk wordt verbetering op ziekenhuisniveau in kaart gebracht.

Verbeteringen

Figuur 1 toont de 5 ziekenhuizen die de grootste relatieve verbetering lieten zien op zes postoperatieve uitkomsten na een resectie voor coloncarcinoom. Voor algemene complicaties, chirurgische complicaties en IC-opname werd de periode 2011-2012 met 2013-2014 vergeleken (deze maten werden in 2009 en 2010 nog niet vastgelegd). Voor de uitkomsten gecompliceerd beloop, langdurige opname en 30-dagenmortaliteit werd de periode 2009-2010 met 2013-2014 vergeleken.

Ziekenhuis A verminderde het aantal patiënten met chirurgische complicaties van 25% naar 12%. In ziekenhuis B was in de eerste periode 21% van de patiënten langdurig opgenomen, wat afnam tot 5% in de tweede periode. Reductie van de postoperatieve mortaliteit leidde in ziekenhuis C tot 8 minder sterfgevallen in de tweede periode dan op basis van de resultaten van de eerste periode verwacht mocht worden. Zes ziekenhuizen bleken op meerdere uitkomstmaten tot de top 5 ‘verbeteraars’ te behoren: best practices in kwaliteitsverbetering.

Interpretatie resultaten/conclusie

Wellicht is het in staat zijn om de eigen zorg te verbeteren, minstens zoveel zeggend over de kwaliteit van een ziekenhuis, als het eenmalig goed scoren op een uitkomstmaat. Ziekenhuizen die de colorectale zorg in hun ziekenhuis verbeterd hebben door aanpassingen in het zorgproces zouden een goed voorbeeld kunnen zijn voor verbeterprojecten in andere ziekenhuizen. Bij een eenmalige verbetering moet altijd rekening gehouden worden met ‘regressie naar het gemiddelde’: initieel slecht presterende ziekenhuizen zullen alleen al op basis van toeval een grotere kans hebben om het volgende jaar beter te presteren.1 Het vervolgen van trends van ziekenhuizen over meerdere jaren, zal meer statistische zekerheid van daadwerkelijke verbetering geven.

Stand van zaken bij de behandeling van het lokaal vergevorderd coloncarcinoom in Nederland

Inleiding

Van alle patiënten met een coloncarcinoom, presenteert 10-15% van de patiënten zich met lokaal vergevorderd (T4) coloncarcinoom. In tegenstelling tot het rectumcarcinoom, waarbij veel onderzoek is uitgevoerd naar de behandelingsstrategie en resultaten van lokaal uitgebreide tumoren, is er weinig geschreven over de optimale behandeling van lokaal vergevorderd coloncarcinoom. De hoeksteen van de behandeling is een radicale resectie van de tumor.1 In de gereviseerde richtlijn uit 2014 worden preoperatieve beeldvorming, volledig disseminatieonderzoek en multidisciplinair overleg geadviseerd om het behandelplan voor deze patiënten te bepalen. Als complete (R0) resectie niet haalbaar lijkt, kan neo-adjuvante therapie overwogen worden. Dit kan bestaan uit zowel chemotherapie als (chemo)radiotherapie.

Uitkomsten van zorg

Uit de DSCA blijkt dat in 2014 alle 92 Nederlandse ziekenhuizen patiënten met T4-coloncarcinoom behandelden [Figuur 1]. Er is dus geen sprake van centralisatie. Een T4-stadium is een heterogene groep van tumoren, variërend van alleen serosale doorbraak tot uitgebreide ingroei in omliggende organen. In de DSCA-dataset kunnen we dit onderscheid niet maken. Gemiddeld lijkt de chirurgische zorg complexer dan voor T1-3-tumoren. Dit blijkt uit de hogere percentages irradicale resecties (14% versus 1,5%), postoperatief gecompliceerd beloop (25% versus 19%) en 30-dagenmortaliteit (6,4% versus 3,9%). Uit een multivariate regressie-analyse blijkt dat ziekenhuizen die een hoog volume (hoogste tertiel qua volume: >14 operaties voor T4-coloncarcinoom/jaar) patiënten opereren, de resecties significant minder vaak irradicaal zijn (OR 0,79; 95% BI: 0,64-0,97) en dat in deze ziekenhuizen de 30-dagenmortaliteit lager is ten opzichte van laag-volumeziekenhuizen (OR 0,73; 95% BI: 0,54-0,98).

Preoperatieve work-up

Bij T4-tumoren is een aanzienlijk percentage spoedprocedures (35%), zoals verwacht kan worden gezien de relatief hoge kans op obstructie en perforatie van de darm. Indien spoedprocedures niet meegerekend worden, blijkt voor 81% van deze patiënten de behandeling multidisciplinair bepaald te worden en ondergaat 59% volledig disseminatie-onderzoek (lever, longen afgebeeld en een colonoscopie), een percentage dat steeg van 43% in 2009 naar 69% in 2014. Neo-adjuvante therapie wordt weinig toegepast. Van alle T4-tumoren, ontving 2,5 procent (chemo)radiatie en van dezelfde patiëntengroep zonder afstandsmetastasen ontving 3,0 procent neo-adjuvante chemotherapie. De waarde van neo-adjuvante therapie is vooralsnog onduidelijk, maar voorlopige resultaten van de FOXTROT-studie laten zien dat met neo-adjuvante systemische therapie de kans op irradicale resectie aanzienlijk daalt (van 20% naar 4%).2

Laparoscopische chirurgie

In het algemeen gaat laparoscopische colorectale chirurgie gepaard met kortere ziekenhuisopname, minder postoperatieve pijn en sneller herstel van darmfunctie ten opzichte van open chirurgie.3 Stadium T4-coloncarcinoom wordt echter gezien als een relatieve contra-indicatie voor laparoscopische chirurgie, vanwege soms beperkt overzicht en technische problemen om een radicale multiviscerale resectie uit te voeren. In de literatuur is beschreven dat lokaal gevorderd coloncarcinoom laparoscopisch behandeld kan worden, mits de operateur hierin ervaren is en er een ‘goede’ selectie plaatsvindt van T4-tumoren die voor deze techniek geschikt lijken.3 In Nederland wordt 29% van de T4-tumoren laparoscopisch gereseceerd. Uit de multivariate analyse blijkt dat (geconverteerde) laparoscopische procedure geen risicofactor voor irradicaliteit van T4-tumoren vormt. Mogelijk zijn met name T4-tumoren met alleen serosale doorgroei laparoscopisch behandeld, terwijl de tumoren met doorgroei in andere organen met name een laparotomie zullen hebben gehad.

Interpretatie resultaten/conclusie

Door de jaren heen is de chirurgische zorg in Nederland voor lokaal vergevorderd coloncarcinoom verbeterd met betrekking tot radicaliteit, postoperatieve complicaties en de 30-dagenmortaliteit [Figuur 2]. Ondanks deze verbetering, blijft het percentage irradicale resecties relatief hoog vergeleken met T1-3-tumoren. Aangezien het achterblijven van tumor gepaard gaat met een slechte oncologische uitkomst, is het wenselijk de zorg voor patiënten met lokaal vergevorderd coloncarcinoom verder te optimaliseren .4,5 Verder onderzoek naar de waarde van neo-adjuvante therapieën zal hiervoor uitgevoerd moeten worden. In Nederland kunnen we mogelijk bijdragen aan verbetering van de zorg voor T4-coloncarcinoompatiënten door de chirurgische zorg voor deze patiëntengroep te centraliseren.

Referenties

Hoofdstuk 1
  1. Whistance RN, Forsythe RO, McNair AG, et al. A systematic review of outcome reporting in colorectal cancer surgery. Colorectal disease : the official journal of the Association of Coloproctology of Great Britain and Ireland 2013;15:e548-60.
  2. Kolfschoten NE, Kievit J, Gooiker GA, et al. Focusing on desired outcomes of care after colon cancer resections; hospital variations in 'textbook outcome'. European journal of surgical oncology : the journal of the European Society of Surgical Oncology and the British Association of Surgical Oncology 2013;39:156-63.
  3. Henneman D, Ten Berge MG, Snijders HS, et al. Safety of elective colorectal cancer surgery: non-surgical complications and colectomies are targets for quality improvement. Journal of surgical oncology 2014;109:567-73.
Hoofdstuk 2
  1. Stigler SM. Regression towards the mean, historically considered. Statistical methods in medical research 1997;6:103-14.
Hoofdstuk 3
  1. www.oncoline.nl.
  2. Foxtrot Collaborative G. Feasibility of preoperative chemotherapy for locally advanced, operable colon cancer: the pilot phase of a randomised controlled trial. The lancet oncology 2012;13:1152-60.
  3. Tanis PJ, Buskens CJ, Bemelman WA. Laparoscopy for colorectal cancer. Best practice & research Clinical gastroenterology 2014;28:29-39.
  4. Izbicki JR, Hosch SB, Knoefel WT, Passlick B, Bloechle C, Broelsch CE. Extended resections are beneficial for patients with locally advanced colorectal cancer. Diseases of the colon and rectum 1995;38:1251-6.
  5. Saha AK, Smith KJ, Sue-Ling H, Sagar PM, Burke D, Finan PJ. Prognostic factors for survival after curative resection of Dukes' B colonic cancer. Colorectal disease : the official journal of the Association of Coloproctology of Great Britain and Ireland 2011;13:1390-4.