Impact van 8 jaar Dutch Upper GI Cancer Audit
Sinds 2011 is de Dutch Upper GI Cancer Audit (DUCA) verantwoordelijk voor de evaluatie van de kwaliteit van de chirurgische zorg voor patiënten met slokdarm- of maagkanker in Nederland. Verschillende klinische en pathologische uitkomstmaten worden als kwaliteitsindicatoren aan zorginstellingen teruggekoppeld en vergeleken met het landelijke gemiddelde. Wanneer een ziekenhuis minder goed presteert kan een verbetertraject opgestart worden. Bij jaarlijkse vergaderingen van de Nederlandse slokdarm- en maagchirurgen wordt ook de werkwijze van ‘best practices’ besproken zodat ziekenhuizen van elkaar kunnen leren. Het jaarlijks herhalen van deze cyclus van meten, terugkoppelen en handelen, heeft als doel om de algehele kwaliteit van chirurgische zorg te verbeteren.
Toename van radicale resecties
Het doel van een in opzet curatieve oncologische slokdarm– of maagresectie is het volledig verwijderen van de tumor. Een irradicale resectie, waarbij tumorrest achterblijft, is direct geassocieerd met een slechtere overleving.1 Radicaliteit (het geheel verwijderen van de tumor) is daarom een belangrijke uitkomstmaat om de kwaliteit van deze operaties te meten. Sinds het begin van de DUCA neemt het percentage radicale resecties voor slokdarmcarcinoom toe, van 93% in 2011 naar 95% in 2019. Bij patiënten met een maagcarcinoom is een soortgelijke trend zichtbaar: in 2011 was 83% van de in-opzet curatieve resecties radicaal; in 2019 was dit 91%.
Betere stadiëring bij slokdarmkanker
Voor een adequate stadiëring na een slokdarmkankeroperatie is het belangrijk om voldoende lymfeklieren te verwijderen en te onderzoeken.2 Op basis hiervan kan een patiënt worden geïnformeerd over de prognose. Een lymfklieropbrengst van tenminste 15 lymfeklieren in het resectiepreparaat, waarbij zowel de chirurg als de patholoog een belangrijke rol spelen, is een landelijke kwaliteitsindicator. Figuur 1 laat zien dat deze parameter gedurende de registratiejaren sterk is verbeterd.
Figuur 1. Percentage in-opzet curatieve resecties vanwege slokdarmcarcinoom met tenminste 15 lymfklieren in het resectiepreparaat per jaar.
Failure to cure
Failure to cure is een nieuwe, samengestelde uitkomstmaat die weergeeft bij welk percentage van de geopereerde patiënten de operatie haar doel niet heeft bereikt.3 Voor patiënten met een slokdarm- of maagcarcinoom gaat het dan om het percentage patiënten bij wie het niet is gelukt om een in-opzet curatieve resectie te verrichten terwijl dat wel de intentie was. Deze samengestelde uitkomstmaat kan in de toekomst bijdragen aan de informatievoorziening voor patiënten waardoor arts en patiënt samen een weloverwogen keuze kunnen maken over de meest geschikte behandeling.
Nieuwe uitkomstmaat in de DUCA
Binnen de DUCA wordt failure to cure gedefinieerd als: 1) een zogenaamde ‘open-dicht’ operatie waarbij tijdens de operatie besloten is af te zien van een resectie (vanwege uitzaaiingen of doorgroei van de tumor), 2) een macroscopisch of microscopisch irradicale resectie of 3) sterfte na de operatie (binnen 30 dagen en/of in het ziekenhuis). Momenteel wordt onderzocht of failure to cure gebruikt kan worden als kwaliteitsindicator binnen de DUCA.
Failure to cure in de DUCA
Tussen 2011 en 2019 was de incidentie van failure to cure 11% bij patiënten geopereerd voor een slokdarmcarcinoom en 22% bij patiënten geopereerd vanwege een maagcarcinoom. Voor patiënten die geopereerd werden vanwege een slokdarmcarcinoom varieerde het voorkomen van failure to cure tussen ziekenhuizen van 6% tot 19% en voor patiënten die geopereerd werden vanwege een maagcarcinoom van 15% tot 35%. Deze ziekenhuisvariatie is te zien in figuur 2. Wat de achterliggende redenen zijn van deze ziekenhuisvariatie in failure to cure moet nog verder onderzocht worden.
Figuur 2. Percentage operaties voor het maagcarcinoom waarbij er sprake is van failure to cure per zorginstelling.
Praktijkvariatie in opnameduur na oncologische slokdarmoperatie
Aan de hand van DUCA-gegevens kan het kwantificeren van ziekenhuisvariatie in behandeling, uitkomsten en klinische zorgpaden, leiden tot het opzetten van gerichte verbetertrajecten. Afname van de ziekenhuisvariatie komt de algehele kwaliteit van de chirurgische zorg ten goede4.
Bestaande literatuur maakt duidelijk dat de lengte van de ziekenhuisopname en het aantal heropnames, na een slokdarmresectie, sterk afhankelijk zijn van het al dan niet optreden van complicaties.5,6 Om de efficiëntie van de zorgpaden en ontslaglogistiek van de verschillende ziekenhuizen in kaart te brengen, is het zinvol om de opnameduur na een ongecompliceerde slokdarmresectie tussen ziekenhuizen te vergelijken. Daarnaast is het van belang om de relatie tussen opnameduur en heropnames te onderzoeken. Een juiste balans tussen beide kan namelijk een positieve impact hebben op de gemeenschappelijke zorgkosten en op de kwaliteit van zorg. Dit sluit aan bij de toenemende interesse in value based healthcare.
Opnameduur en heropnames in de DUCA
In 2019 voerden 16 Nederlandse ziekenhuizen resecties vanwege slokdarmkanker uit. Tussen 2015 en 2019 ondergingen in deze centra in totaal 1.249 patiënten een ongecompliceerde slokdarmresectie. De landelijke, mediane opnameduur in deze patiëntengroep was 8 dagen. Figuur 3 laat zien dat dit varieert van 6 tot 11 dagen tussen de verschillende ziekenhuizen. Het heropnamepercentage in deze patiëntengroep was 5,8%. Na statistische correctie voor patiënt- en tumorkarakteristieken is er geen associatie gevonden tussen de opnameduur en het percentage heropnames. Op basis van deze gegevens kan het nuttig zijn om verschillen in zorgpaden en ontslaglogistiek (waaronder het regelen van nazorg voor de patiënt) onderling te bespreken met het doel de ziekenhuisvariatie te verminderen.
Figuur 3. Mediane opnameduur in dagen na een ongecompliceerd verlopen operatie voor een slokdarmcarcinoom per zorginstelling (DUCA data 2015-2019).
Hieronder kunt u inloggen en gegevens invoeren.