In 2013 rapporteerde IKNL cijfers over patiënten met eierstokkanker (ovariumcarcinoom) die in het MDO besproken waren. Uit het rapport kwamen percentages die aan de lage kant waren; 58% en 70% voor respectievelijk het laag en hoog stadium ovariumcarcinoom. Opvallend was dat de percentages die de ziekenhuizen zelf rapporteerden veel hoger lagen, namelijk rond de 80%. Deze discrepantie kon onder andere verklaard worden omdat het niet goed terug gevonden kon worden in de status of een patiënt wel of niet in een MDO besproken was. Gezien de zorg voor het ovariumcarcinoom in die periode sterk aan het veranderen was in de richting van centralisatie, was communicatie tussen regio’s, in de vorm van een MDO, van essentieel belang.1 Meten of dit naar behoren gebeurde was daarom belangrijk en vergde verbetering.
Een verplicht item in de DGOA is de registratie of een patiënte met een ovariumcarcinoom is besproken in het preoperatieve MDO. Sinds 2015 zijn er 4372 unieke patiënten geregistreerd voor het ovariumcarcinoom die een behandeling ondergingen en dus ook besproken hadden moeten worden in het MDO. [Figuur 1] laat zien dat het percentage besproken patiënten over de jaren nagenoeg 100% is vanaf 2015.
Deze grafiek ondersteunt dat het registreren en het bespreken van de patiënten met ovariumcarcinoom in het MDO een verbeterslag heeft gemaakt ten opzichte van het rapport van IKNL in 2013. Een doel voor de toekomst is om alle patiënten die besproken zijn in het MDO met een recidief ovariumcarcinoom te registeren.
Figuur 1: Besproken patiënten in het MDO per jaar voor het ovarium carcinoom
Het endometriumcarcinoom kent het laagste sterftecijfer van de vier belangrijkste gynaecologische tumoren (ovarium, endometrium, vulva, cervix). Jaarlijks worden ongeveer 1.900 patiënten gediagnosticeerd met een endometriumcarcinoom. Ongeveer 400 patiënten overlijden per jaar ten gevolge van een endometriumcarcinoom. De meeste patiënten met een endometriumcarcinoom worden chirurgisch behandeld en daarnaast wordt, afhankelijk van het stadium, adjuvante radiotherapie en/of chemotherapie gegeven.2
Richtlijn
In de DGOA worden zowel gegevens over de chirurgische behandeling als gegevens over de adjuvante radiotherapie en/of chemotherapie geregistreerd. Radiotherapie is geïndiceerd voor patiënten vanaf een bepaald stadium van de ziekte, dit wordt geclassificeerd door middel van het FIGO stadium. In [Figuur 2] is een specifieke patiëntenpopulatie gekozen om te laten zien hoeveel patiënten in aanmerking kwamen voor adjuvante radiotherapie volgens de richtlijn en hoeveel patiënten daadwerkelijk adjuvante radiotherapie hebben gekregen.
Terugkoppeling
Voor het FIGO stadium IB kwamen 914 patiënten in aanmerking voor aanvullende radiotherapie tussen 2015-2018. Hiervan hebben in totaal 472 patiënten (52%) daadwerkelijk radiotherapie ondergaan. Daarnaast is het opvallend dat het percentage patiënten met een goed of matig gedifferentieerde tumor minder vaak volgens de richtlijn worden behandeld ten opzichte van patiënten met een slecht gedifferentieerde tumor. Dit zou impliceren dat bij een goede differentiatiegraad vaker wordt afgeweken van de richtlijn. Terugkoppeling ten aanzien van deze verschillen zou bewustwording kunnen creëren hieromtrent. Een verklaring zou een onderregistratie van radiotherapie in de DGOA kunnen zijn. In de toekomst zou koppeling met de DGOA-R een betrouwbaarder beeld kunnen geven.
Figuur 2: Terecht aantal bestraalde patiënten FIGO IB volgens de richtlijn tussen 2015-2018
Recente literatuur toont aan dat uitstel van de start van adjuvante chemotherapie na interval debulking een negatief effect heeft op de overleving van patiënten met ovariumcarcinoom.3 Over de maximale tijd tussen een interval debulking en de adjuvante chemotherapie bij patiënten met ovariumcarcinoom is geen duidelijk advies. De wachttijd is afhankelijk van het herstel na operatie en eventuele postoperatieve complicaties. Het advies van een recente studie luidt om adjuvante chemotherapie na 5 of 6 weken te starten.3
Variatie tussen zorginstellingen
In de DGOA wordt vastgelegd welke patiënten adjuvante chemotherapie hebben gekregen. Tussen 2015 en 2018 zijn 749 patiënten geregistreerd met een ovariumcarcinoom waarbij een interval debulking heeft plaatsgevonden. De mediane wachttijd in deze groep is 33 dagen (IQR 27-42). [Figuur 3] geeft de mediane wachttijd weer tussen de centrumzorginstellingen voor het ovariumcarcinoom. De mediane tijd verschilt aanzienlijk tussen deze centrumzorginstellingen, net zoals de spreiding van wachttijd voor patiënten binnen de zorginstellingen zelf.
Feedback
De spreiding tussen zorginstellingen zal teruggekoppeld worden om de variatie tussen de zorginstellingen inzichtelijk te maken en zo een reductie in de variatie teweeg te brengen. Het reduceren van het aantal complicaties na debulkingoperaties, een belangrijk doel van de DGOA, is hiervoor eveneens relevant, gezien complicaties vaak de oorzaak zijn van de verlengde wachttijd in het starten van chemotherapie. In de toekomst zou het dan ook wenselijk zijn om variatie in complicaties en wachttijd tot start van chemotherapie per zorginstelling te relateren aan klinische uitkomsten, zoals overleving.
Figuur 3: Mediane tijd tussen start adjuvante chemotherapie na interval debulking per centrum zorginstelling 2015-2018
Hieronder kunt u inloggen en gegevens invoeren.