Slokdarm- en maagresecties gaan gepaard met aanzienlijke morbiditeit. De kans op postoperatieve mortaliteit is niet alleen afhankelijk van het optreden van complicaties, maar ook van tijdige herkenning en adequate behandeling van deze complicaties. Bij overlijden als gevolg van een postoperatieve complicatie is sprake van failure-to-rescue (FTR).
In dit hoofdstuk worden de uitkomsten van de oncologische slokdarm-maagresecties geëvalueerd op landelijk niveau aan de hand van de gegevens uit de DUCA.
Bij alle geregistreerde patiënten die een in-opzet-curatieve resectie ondergingen vanwege een slokdarmcarcinoom (n=3427) of een maagcarcinoom (n=2009) in de periode 2011-2015 werden de volgende uitkomstmaten geëvalueerd:
Tussen 2011 en 2015 is de postoperatieve mortaliteit voor patiënten met een maagcarcinoom afgenomen van 7,7% naar 4,2% (p<0.05) [Figuur 1]. Ook het percentage patiënten met een maagcarcinoom waarbij sprake was van FTR daalde (van 38% naar 22%; p=0.05). Voor patiënten met een slokdarmcarcinoom werden geen duidelijke verbeteringen gezien. Bij patiënten met een maagcarcinoom werd een aanzienlijk lager percentage gecompliceerd postoperatief beloop gezien in vergelijking tot patiënten met een slokdarmcarcinoom. Echter, indien zich een gecompliceerd postoperatief beloop had voorgedaan, was de kans om hieraan te overlijden (FTR) bij patiënten met een maagcarcinoom juist aanzienlijk hoger.
Aanvullend onderzoek is aangewezen naar factoren die bijdragen aan deze geobserveerde verschillen tussen patiënten met een slokdarm- en maagcarcinoom en om de uitkomsten verder te verbeteren.
Wereldwijd is de minimaal invasieve chirurgie in opkomst, ook binnen de oncologische slokdarm-maagchirurgie. Verwachte voordelen zijn o.a. minder complicaties, een sneller herstel en betere cosmetische resultaten. Zeker bij hoog complexe procedures die gepaard gaan met aanzienlijke morbiditeit, zoals resecties vanwege een slokdarm- of maagcarcinoom, is mogelijk winst te behalen.
In dit hoofdstuk wordt de opkomst van de minimaal invasieve slokdarm-maagchirurgie binnen het kader van de DUCA in kaart gebracht en vergeleken met beschikbare cijfers uit de Britse National Oesophago Gastric Cancer Audit (NOGCA).
Er werd een selectie gemaakt van alle geregistreerde patiënten die een resectie ondergingen vanwege een slokdarmcarcinoom (n=3436) of een maagcarcinoom (n=2105) in de periode 2011-2015. Er werd een vergelijking gemaakt tussen minimaal invasieve procedures (inclusief conversies en hybride procedures) en open procedures in beide groepen patiënten.
In 2015 onderging het merendeel (72%) van de patiënten met een slokdarmcarcinoom een minimaal invasieve resectie [Figuur 2]. Dit is meer dan een verdubbeling ten opzichte van 2011 (32%). Bij patiënten met een maagcarcinoom werd in 2015 bijna de helft (53%) van de resecties laparoscopisch verricht, terwijl dit in 2011 bij slechts 4,1% van de patiënten het geval was [Figuur 2]. Vergeleken met de Britse auditgegevens (2013) werd in de DUCA vaker een minimaal invasieve resectie geregistreerd. Zowel voor patiënten met een slokdarmcarcinoom (42% versus 50%) als voor patiënten met een maagcarcinoom (18% versus 25%).
Of de toename van de minimaal invasieve chirurgie ook zal leiden tot de gewenste verbeteringen in de kwaliteit van zorg voor patiënten met een slokdarm- of maagcarcinoom zal verder worden onderzocht.
In figuur 1 is te zien dat bij 28-34% van de patiënten met een slokdarmcarcinoom en bij 18-20% van de patiënten met een maagcarcinoom sprake was van een gecompliceerd postoperatief beloop en dat dit percentage sinds de start van de registratie niet is verbeterd. In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de meest voorkomende postoperatieve complicaties die hieraan ten grondslag liggen (pulmonale complicaties, naadlekkages en cardiale complicaties).
De volgende complicaties werden geëvalueerd bij alle geregistreerde patiënten die een in-opzet-curatieve resectie ondergingen vanwege een slokdarmcarcinoom (n=3427) of een maagcarcinoom (n=2009) in de periode 2011-2015:
Op landelijk niveau is het percentage naadlekkages bij patiënten met een maagcarcinoom toegenomen van 4,1% naar 8,2%. Het percentage pulmonale complicaties is dubbel zo hoog bij patiënten met een slokdarmcarcinoom (31%) ten opzichte van patiënten met een maagcarcinoom (15%) [Figuur 3]. Verder werden geen significante veranderingen gezien. Bij 55% van de patiënten met ten minste één van deze complicaties was sprake van een gecompliceerd postoperatief beloop. Individuele ziekenhuisresultaten voor pulmonale complicaties varieerden van 12% tot 57% bij patiënten met een slokdarmcarcinoom en van 4,5% tot 39% bij patiënten met een maagcarcinoom. Voor cardiale complicaties en naadlekkages waren de verschillen tussen ziekenhuizen minder groot. Deze ziekenhuisvariatie zal voor een deel te verklaren zijn door verschillen in casemix, interpretatie van definities, en toeval. Vermoedelijk zijn er ook daadwerkelijk ziekenhuisverschillen.
Een gedetailleerdere complicatieregistratie enerzijds en een laagdrempelige inventarisatie van mogelijke verklaringen op ziekenhuisniveau anderzijds kunnen leiden tot landelijke verbeteringen in de postoperatieve uitkomsten.
Hieronder kunt u inloggen en gegevens invoeren.