Skip to main content

Guido van den Broek

‘We verwerken de registratie geautomatiseerd in de zorg’

Interview met Guido van den Broek (Radboudumc)

De hoofd-halsketen van het Radboudumc heeft een belangrijke stap in het registratieproces gezet door alle 39 interne kwaliteitsindicatoren van de Dutch Head and Neck Audit (DHNA) die worden gemeten met 150 items in het elektronisch patiënten dossier (EPD) direct tijdens het zorgproces vast te leggen. ‘Een proces dat tijdwinst oplevert én de zorg beter maakt’, zegt KNO-arts Guido van den Broek. ‘Ter voorbereiding hebben we alle zorgprocessen per patiënt beschreven en mapping van het zorgproces verricht door in kaart te brengen op welke momenten die 39 indicatoren worden vastgelegd. Door daar vervolgens een digitaal formulier van te maken werd het mogelijk om tot een discrete registratie te komen die de basis vormt voor de DHNA van DICA.’

Een cruciale stap om te bewerkstelligen dat de indicatoren correct in het EPD terechtkomen, was om met alle betrokken professionals tot de afspraak te komen dat ze hetzelfde doen op de ingebouwde contactmomenten. 'De zorgverlener krijgt een standaardformulier voor zich met precies die indicatoren die voor hem van toepassing zijn ’, zegt Van den Broek. ‘Heel veel informatie is al ingevuld op eerdere contactmomenten en de behandelaar die met de patiënt bezig is vult precies die gegevens aan die hij nodig heeft.’

Met deze nieuwe werkwijze wordt de administratieve last voor de zorgverlener met ongeveer de helft teruggebracht, wat gelijkstaat aan 10% van de consulttijd. ‘Het feit dat alle items automatisch worden vastgelegd, scheelt ook een datamanager die eerst 1 dag in de week bezig was om alle data door te leveren naar DICA’, zegt Van den Broek. ‘Een ander voordeel is de real time managing van patiënten. De zorgverlener weet dus precies waar in het zorgpad de patiënt zich bevindt. Dit betekent dat hij veel beter de vinger aan de pols kan houden: hij ziet bijvoorbeeld of het traject van de patiënt bij de longarts langer duurt dan eerder aangenomen, en kan zo nodig ingrijpen als dit verhindert dat andere snel noodzakelijke zorg plaatsvindt.’

Binnen het Radboudumc is inmiddels een soortgelijk traject in gang gezet voor urologie en prostaatkanker. ‘Zo volgt de ene keten na de andere’, zegt Van den Broek. ‘We hebben een trein in gang gezet die ervoor zorgt dat op termijn iedere keten op deze manier gaat werken. En voor de hoofd-halsketen zijn we nu de vervolgstap aan het zetten waarbij de resultaten van de PROMs en PREMs die we vanuit DICA ontvangen real time in beeld komen bij de behandelaar, zodat die de zorg er direct op kan afstemmen.’

Inmiddels is het Radboudumc in gesprek met andere ziekenhuizen die interesse hebben om deze werkwijze ook te gaan toepassen.

Teus van Barneveld

‘Richtlijnen en kwaliteitsregistraties versterken elkaar’

Interview met Teus van Barneveld (Kennisinstituut Federatie Medisch Specialisten)

Richtlijnen vormen de basis voor het kwaliteitsbeleid van de medisch specialisten. Kwaliteitsregistraties kunnen een belangrijke rol spelen om dit kwaliteitsbeleid verder te onderbouwen en de toepassing ervan te versterken, stelt Teus van Barneveld, directeur van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten. Hij zegt: ‘Kort samengevat: in de richtlijn geef je duiding over welke interventie het meest van toepassing is voor welke patiënt. En met kwaliteitsregistraties kun je meten hoe dit in de praktijk uitpakt. Door de gegevens uit de kwaliteitsregistratie vervolgens te analyseren kun je die duiding verder optimaliseren. Registraties hebben daarmee een toegevoegde waarde op de richtlijnen. Bovendien versterk je door te registreren en te meten de implementatie van richtlijnen. Ze kunnen ook helpen om kennishiaten op te lossen. We weten dat die er in groten getale zijn en het is onbegonnen werk om voor ieder kennishiaat een gerandomiseerde klinische studie te verrichten. Als een registratiestudie volstaat hoeft dat ook niet.’

Wat nu moet gebeuren, is het proces van registratie zo inrichten dat hiervan ook daadwerkelijk zo goed mogelijk gebruik kan worden gemaakt. ‘Hierbij kan het behulpzaam zijn om de mensen die de registraties opzetten ook in te zetten in de richtlijncommissies’, zegt Van Barneveld. ‘En andersom, want als je aanbevelingen doet voor de richtlijn, kun je ook meedenken over de vraag hoe je het best kunt registreren en analyseren wat die aanbevelingen betekenen voor de kwaliteit van zorg die de patiënt ontvangt. Nu is dus vooral samenwerking aan de orde. En dan niet alleen op het niveau van medisch specialisten, maar ook op het niveau van de ondersteunende organisaties die de richtlijnen opzetten en de registraties verrichten, het Kennisinstituut van Medisch Specialisten en DICA. Die samenwerking begint nu voorzichtig vorm te krijgen en het is belangrijk om die door te zetten.’

De tijd is hier rijp voor, stelt Van Barneveld. ‘De ICT is al ver ontwikkeld en biedt vele mogelijkheden de benodigde processen te ondersteunen. En belangrijker: we hebben de beslissing genomen om richtlijnen modulair te onderhouden. Een richtlijn kan wel veertig modules bevatten. Het is niet reëel aan te nemen dat die modules allemaal ieder jaar moeten worden herzien, en dat is ook onhaalbaar. Door de gegevens uit registraties te benutten, kun je zien waar het in de praktijk knelt en daarmee beter prioriteren welke modules uit een richtlijn het eerst een update nodig hebben.’

Het is een proces dat tijd vergt, maar dat uiteindelijk enorm waardevol zal zijn, verwacht Van Barneveld. ‘Als we erin slagen het goed in te richten, ontzorgt het de medisch specialist’, zegt hij. ‘Ik zie in het veld dan ook een grote bereidheid om actief aan dit proces bij te dragen.’

Albert Jan Klein Langenhorst

‘Veel PROMs geïntroduceerd, nu door ontwikkelen’

Interview met Albert Jan Klein Langenhorst (Treant Zorggroep)

Treant Zorggroep, een organisatie met drie ziekenhuislocaties en zeventien locaties voor wonen en zorg, meet voor steeds meer klinische registraties PROMs en hebben dit goed ingebed in het zorgproces. ‘We meten ze voor borstkanker in de Promsmanager ten behoeve van de DICA-registratie’, zegt Albert Jan Klein Langenhorst, adviseur kwaliteit en veiligheid. ‘Voor de DAPA meten we ze nog alleen via een applicatie gefaciliteerd door DICA, maar zijn we van plan het naar onze eigen registratie te halen. Naast de DICA registraties meten we ook PROMs voor heup, knie, schouder en overige orthopedische implantaten, voor revalidatie hebben we trajecten voor pijn- en rugrevalidatie, voor oogheelkunde meten we bij cataract patiënten, met prostaatkanker zijn we net gestart. Een vreemde eend in de bijt betreft de PROMs voor basis GGZ (care), verklaard uit het feit dat we een grote organisatie zijn met veel meer dan ziekenhuiszorg alleen. Alle DICA PROMs-uitvragen staan op ons lijstje om uit te vragen.’

Het uitvragen van de PROMs voor borstkanker levert al veel resultaten op. Het geeft ons inzicht in wat patientfeedback kan bijdragen aan de behandelopties. ‘Patiënten blijken toch andere vragen te hebben dan je verwacht als zorgverlener’, zegt Klein Langenhorst. ‘Deze vragenlijst gaat echt diep in op de persoonlijke leefwereld van patiënten, ook over seksualiteit. Uit de ingevulde vragenlijsten beginnen we voorzichtig de conclusie te trekken dat patiënten vanaf pakweg 60-65 jaar die vragen overslaan of dan afhaken bij het invullen van de vragenlijst. Dit leidt tot discussie over de vraag of dit onderwerp bij het ziekenhuis hoort of meer bij de huisarts, die hierover misschien laagdrempeliger met de patiënt kan spreken dan de casemanager van het mammacentrum. Je moet PROMs dus goed inbedden in de organisatie en de meerwaarde ervan voor de patiënt duidelijk maken. Daar is nog veel werk te doen.’

Dat het bijna vijf maanden heeft gekost om het systeem in te bedden in het zorgproces, heeft dan ook niet zozeer met technische aspecten te maken, maar wel met de vragen die het bij de professionals opriep. ‘De vraag welk moment het meest geschikt is om de PROMs-vragenlijst uit te zetten bijvoorbeeld’, zegt Klein Langenhorst. ‘Maar ook de vraag of het consult niet langer zou gaan duren, door inhoudelijk in te gaan op de vragen die aan de patiënt worden gesteld. Op individuele gevallen na zien we dit echter niet gebeuren.’

Van de 100 uitgezette PROMs-vragenlijsten wordt op dit moment 48% volledig ingevuld. Achttien mensen haakten halverwege af, tien wilden de lijst niet invullen en 24 reageerden niet op de uitnodiging. ‘Een interessante groep om naar te kijken’, zegt Klein Langenhorst. ‘Het percentage dat wel meedoet zal groter worden naarmate we laten blijken dat dit invloed heeft op de behandeling. Het is dus nu zaak om door te ontwikkelen.’

Doranne Hilarius

‘Financier dataregistratie dure geneesmiddelen uit de geneesmiddelkosten’

Interview met Doranne Hilarius (Rode Kruis Ziekenhuis)

De DICA-registratie van dure geneesmiddelen startte in 2013 na de komst van nieuwe geneesmiddelen die worden gebruikt bij de behandeling van het melanoom. ‘Deze registratie, de DMTR, heeft inzicht gegeven in welke patiënten wel en niet baat hebben bij deze medicijnen’, zegt Doranne Hilarius, ziekenhuisapotheker in het Rode Kruis Ziekenhuis in Beverwijk. Wat we er bovendien van geleerd hebben is dat patiënten met hersenmetastasen die werden geëxcludeerd van klinische trials in de klinische praktijk ook, maar in mindere mate baat bleken te hebben van deze nieuwe geneesmiddelen.’

Dit was een belangrijke trigger voor Hilarius, die in 2011 gepromoveerd is op onderzoek naar de praktische waarde van dure geneesmiddelen in de praktijk. Ze vertelt: ‘Deze middelen komen op de markt na onderzoek met heel streng geselecteerde patiëntengroepen – patiënten die je als behandelaar in je klinische praktijk niet tegenkomt dus – en dan moet je in die praktijk bepalen wat de daadwerkelijke waarde ervan is. Dan is het enorm belangrijk om die waarde vast te leggen in termen van effectiviteit en kwaliteit van leven. Zo ben ik bij DICA terechtgekomen, omdat ik dit wilde realiseren op een zodanige manier dat het een zo gering mogelijke administratieve last zou geven. Dit bewerkstellig je door de bestaande registraties te koppelen aan de geneesmiddelenregistraties, door bestaande data te hergebruiken dus.’

Op dit moment loopt een pilot in vier ziekenhuizen om te bepalen in hoeverre het lukt de klinische registratie van DICA te koppelen aan het gebruik van dure geneesmiddelen intra- en extramuraal. Tijdens het komende DICA-congres wordt hieraan een presentatie besteed. Hilarius zelf is nu aan het onderzoeken of slimme technologie kan worden benut als extra data nodig zijn, om ook hierbij de administratieve last zo laag mogelijk te houden. Om dit alles mogelijk te maken pleit Hilarius voor een tijdelijke toelating van dure geneesmiddelen. Ze legt uit: ‘Gedurende deze tijdelijke toelatingsperiode wordt met behulp van deze registraties onderzocht wat de waarde van dure geneesmiddelen in de dagelijkse praktijk is voor patiënten die niet per se voldoen aan de strenge selectiecriteria die in wetenschappelijk onderzoek gelden. De gegevens die beschikbaar komen uit deze registraties zijn geschikt voor gebruik op alle niveaus: van richtlijnontwikkeling tot voorlichting in de spreekkamer maar ook voor beslissingen ten aanzien van vergoeding of definitieve toelating tot het pakket. Geneesmiddelen zijn tegenwoordig zo duur dat voor de overheid en zorgverzekeraars die inspanningen doen om de kosten in de hand te houden, de DICA registratie ook zeer waardevol is. Zo waardevol dat het wenselijk is dat de overheid en zorgverzekeraars een bijdrage leveren aan de kosten van registratie om gegevens zo snel mogelijk beschikbaar te krijgen.’