Skip to main content

De Dutch Head and Neck Audit

Jaarlijks krijgen zo’n 3.000 patiënten in Nederland de diagnose “hoofd-halskanker”.1 Gegevens m.b.t. diagnostiek en behandeling, alsmede oncologische en door de patiëntgerapporteerde uitkomsten hiervan, worden in de Dutch Head and Neck Audit (DHNA) vastgelegd.

Aantal patiënten in de DHNA
Sinds de start van de DHNA in 2014 zijn de medische gegevens van inmiddels 3.145 patiënten geregistreerd. Figuur 1 toont een duidelijk stijgend aantal ingevoerde patiënten sinds de start van de registratie. In 2017 ging het om 1.370 patiënten, ongeveer een derde van de jaarlijkse incidentie. Vanaf 2018 worden ook palliatief behandelde patiënten geregistreerd en wordt er gestreefd naar landelijke compleetheid. 

Paramedici
Ook logopedisten, mondhygiënisten, diëtisten, fysiotherapeuten en paramedici betrokken bij de psychologische zorg registreren hun screening en behandeling in de DHNA. Ook hierbij zien we jaarlijks een stijging in het aantal geregistreerde patiënten (figuur 1).

Patiëntfeedback 
Doordat hoofd-halskanker in een gebied voorkomt dat functioneel erg belangrijk is, heeft de behandeling met chirurgie, radiotherapie en chemotherapie vaak grote gevolgen voor patiënten. Niet alleen de overleving, maar ook kwaliteit van leven is daarom erg belangrijk. Patiënten krijgen daarom vragenlijsten over hun kwaliteit van leven en ervaringen, zowel voor als na de behandeling. In 2017 zijn er 575 van deze PROM- en PREM-vragenlijsten ingevuld.

Een heterogene groep van tumoren

Het overgrote deel (90%) van de hoofd-halskankers is een plaveiselcelcarcinoom. Binnen het hoofd-halsgebied worden verschillende tumorlocaties onderscheiden. Figuur 2 geeft een overzicht van de verschillende locaties en hoe vaak deze relatief zijn aangedaan. De meeste kankers die geregistreerd zijn in de DHNA komen voor in de mondholte (26%), keelholte (31%) en het strottenhoofd (25%). Ondanks dat nog niet alle patiënten met hoofd-halskanker in de DHNA zijn vastgelegd, lijkt de audit representatief voor de landelijke incidentie per locatie. Als deze cijfers worden vergeleken met de cijfers van de Nederlandse Kanker Registratie (NKR) liggen de verhoudingen ongeveer gelijk: mondholte 29%, keelholte 30% en strottenhoofd 22%.1

Patiëntkenmerken en risicofactoren
Tussen de verschillende tumorlocaties is er variatie in patiëntkenmerken. Zo is bij strottenhoofd- en keelholtetumoren het merendeel van de patiënten man, respectievelijk 80% en 72%. Bij tumoren van de mondholte en speekselklieren daarentegen, is de man-vrouwverhouding gelijker: 56% en 52% van de patiënten met deze tumoren is man. Dit verschil hangt waarschijnlijk deels samen met de mate waarin deze tumoren gerelateerd zijn aan de bekendste risicofactoren: roken en alcohol, die vaker voorkomen bij mannen. Bij strottenhoofd- en keelholtetumoren is respectievelijk 90% en 80% van de patiënten roker of ex-roker. Bij mondholte- en speekselkliertumoren is dit 74% en 44%. Ook in alcoholconsumptie worden er grote verschillen gezien: patiënten met mondholte-, keelholte- en strottenhoofdtumoren drinken veel vaker excessief (resp. 17%, 20% en 18% > 4 eenheden per dag) dan patiënten met tumoren van de speekselklieren en neus- en neusbijholten (resp. 3,3% en 2,8% >4 eenheden per dag).

Verschillende tumoren, verschillende behandelingen

Conform de richtlijnen hangt de locatie van de tumor samen met de behandeling en dat zien we terug in de DHNA. Figuur 3 toont de verdeling van de verschillende behandelingen voor alle tumoren en voor de 3 grootste subgroepen: mondholte-, keelholte- en strottenhoofdtumoren.

Behandeling per tumortype
Van alle patiënten met hoofd-halskanker ondergaat 36% een vorm van chirurgische behandeling. Vooral bij mondholtetumoren wordt chirurgie veel toegepast: 49% ondergaat alleen chirurgie en 17% chirurgie in combinatie met radiotherapie. Bij keelholtetumoren daarentegen is het aantal patiënten waarbij chirurgie onderdeel uitmaakt van de behandeling maar 7%. Deze laatste groep patiënten ondergaat veel vaker alleen radiotherapie (33%) of chemotherapie met radiotherapie (46%). De behandeling van strottenhoofdtumoren gebeurt grotendeels met behulp van radiotherapie (46%) in combinatie met chemotherapie (7%) of chirurgie (6%).

Tumorstadium
Van de mondholtetumoren is 58% een ‘vroeg-stadium’ tumor (stadium I en II). Deze tumoren veroorzaken eerder klachten en worden daardoor sneller opgemerkt door patiënt en/of tandarts. Strottenhoofdtumoren ontstaan vaak ter hoogte van de stembanden. Door de klachten die dit oplevert worden ook deze tumoren vaak in een vroeg stadium ontdekt (61%). Tumoren in de keelholte daarentegen zijn in 82% laat-stadium tumoren (stadium III en IV), De verschillen in tumorstadium en behandeling tussen de tumorlocaties onderschrijven dat onderscheid tussen de verschillende hoofd-halskankers erg belangrijk is bij het vergelijken van uitkomsten uit de DHNA.

Basistabel DHNA